donderdag 12 november 2009

"Wat een verhaal"

Daar stond ‘ie dan. Voor de deur met mijn nieuwe fiets. Op mijn sloffen storm ik de trap af. ‘Is die voor mij?!’, schreeuw ik vragend op een toon die verraad dat ik het antwoord al weet. ‘Yep, vind je hem mooi?’, vraagt hij op dezelfde toon.

Met de strik die op het zadel zat in mijn hand, fiets ik een rondje. Voor de tram langs door het drukke verkeer dat niet begrijpt waarom ik zo enthousiast met mijn sloffen op de fiets zit. ‘Heel mooi’, zeg ik wanneer ik weer voor hem sta. ‘Maar ik ben ook een beetje zielig’, zegt hij ineens op zielige toon en hij laat mij zijn handen vol armoedige pleisters zien.

Hij had zijn buurmeisje geholpen een wasmachine naar boven te takelen, maar dat ging niet goed. Binnen haalt hij de pleisters eraf en ernstig uitziende wonden worden zichtbaar. ‘Moet ik naar de eerste hulp?’, vraagt hij, ‘want het geneest wel uit zichzelf’’. ‘Nou, ik zou het maar doen’, zeg ik. En ook hij besluit dat er toch een dokter naar moet kijken.

Ik kan niet met hem mee. M. komt over een half uur uit Utrecht hier naar toe. Zij heeft geen mobiel, dus bellen is geen optie. Als B. is vertrokken, is M. er na een uur nog steeds niet. Ik check de mail waarin wij de afspraak maakten. Aha! Ze zou er rond 1 uur zijn, maar misschien ook niet. ‘Ik bel wel voordat ik weg ga’, schreef ze. Ik kijk op mijn telefoon. 1 oproep gemist. Shit, net toen ik onder de douche stond natuurlijk. Ik bel naar haar huis en krijg haar zusje aan de lijn. Ze is net weg.

In een warrig moment waarin ik mezelf vervloek voor mijn Oost-Indische dyslectie, besluit ik om de sleutel bij de kapsalon af te geven, te zeggen dat er een vriendin komt met bruin haar die zichzelf naar binnen moet laten, dat ik nu naar het ziekenhuis moet omdat B. bij de eerste hulp zit en dat ik waarschijnlijk over 2 uur weer terug ben. Niet wetende dat we na 2 uur nog steeds in de wachtkamer naar schaatsen zitten te kijken.

Ik schiet aardig in de stress. Een vriendje met pijn, een vriendin zonder mobiele telefoon die nu vast al naar huis is, zelf geen bereik, de kapper die mijn huissleutels heeft en om 5 uur dicht gaat, en de 7e die per ambulance binnenkomt waardoor we minstens nog een half uur langer moeten wachten. De klok slaat kwart voor 5. Ik moet mijn huissleutels ophalen en B. is nog steeds niet geholpen.

Thuis aangekomen is M. er nog steeds. Zij moet bijna weg en ik moet boodschappen doen. We besluiten maar samen naar de Dirk te gaan. Terwijl ik alles pak waarvan ik denk dat B. het lekker vindt, vraagt zij naar B. en ik naar haar moeder. Als de boodschappen aan mijn nieuwe fiets hangen, pakt ze de tram en ontvang ik B. met twee ingepakte handen. Diepe tweedegraads brandwonden en morgen weer terugkomen. Zondag.

Zondag moet hij maandag weer terugkomen. Om half 1. We willen op tijd zijn, want anders loop je het risico dat je moet wachten totdat er nog iemand te laat is. Dus ruim op tijd zit B. die maandag, in de regen, achterop mijn nieuwe fiets. Het luchtalarm gaat af. Net als elke eerste maandag van de maand. ‘Gelukkig horen we dit geluid alleen op de eerste maandag van de maand’, zeg ik bewust van ons geluk. Hij stemt in. We beseffen ons dat we, ondanks de gebeurtenissen van dit weekend, van geluk mogen spreken en komen tot rust. Maar dan knapt er iets, en staan we om tien over half 1 zwijgend op de tram te wachten.

woensdag 4 november 2009