woensdag 8 juni 2011

Wonen net samen

Samenwonen dat is best wel raar
vreemd, ontvreemd
gerust en onzeker tegelijk
Leuk ook wel, misschien
Nog niet
In een huis dat eerst zijn huis was
ben ik nu alleen thuis
vreemd, raar
ontvreemd, onzeker
Gerust, misschien
Nog niet
maar wel leuk
dat ik 'm straks weer zie

donderdag 3 maart 2011

woensdag 2 maart 2011

Lieve Rups

Op mijn 5e verjaardag kreeg ik een heuse duizendpoot. Uiteraard had het beest, turquoise met plastic ogen, regenboogsokken, witte gympen en een das, geen duizend poten, maar 20. Totaal. Maar voor mij had hij er 1000. Miljoenen! Miljarden! Miltriljardiedaduizendmiljoenen!

Ik noemde hem Rups en Rups werd mijn trouwste vriend. Niet mijn beste vriend en ook niet mijn liefste knuffeldier, want ik had altijd een ander die daar meer voor in aanmerking kwam. Vaak van die opvallende types die heel stoer waren en altijd om aandacht vroegen.

Rups niet. Rups was de enige knuffel die niet zeurde dat hij altijd op dezelfde plek lag. Hij vroeg niet om aandacht, was niet jaloers als ik een nieuwe knuffel kreeg, en altijd rustig en geduldig. Mijn rots in de branding in de spleet tussen de muur en mijn bed.



Soms vond ik hem wel zielig, altijd maar op de tocht te liggen. Maar hij vervulde zijn taak met trots en voelde zich verantwoordelijk mij in bed te behoeden van de kou die van onder mijn bed kwam. Daarnaast zorgde hij ook dat de monsters die daar huisden mij niet via de spleet konden opeten. Ik hoefde dan ook nooit mijn ouders te roepen om de monsters te verjagen. “Blijf maar lekker zitten”, dacht ik, “ik ben veilig.”

Vroeger praatten we zo’n 1 keer per week. Dan vroeg ik hem hoe het ging en of hij het niet te koud had. Vooral in de winter had hij het koud, maar daar zei hij nooit wat van. Dan aaide ik hem en gaf hem een dikke knuffel, waarna ik al snel mijn aandacht aan anderen gaf.

Maar zoals dat gaat wanneer je ouder wordt, we stopten met praten en ik gooide hem steeds vaker achteloos het bed uit. Omdat ik me voor hem schaamde; oud, vies en niet gekleed voor bezoek. Totdat ik gisteren weer eens goed naar hem keek. Met zijn trouwe afgesleten pupillen en opgenaaide glimlach die er wat losjes bij is gaan hangen. Hij is ook wat vermagerd, maar klagen doet hij nog steeds niet.



Er zijn heel wat knuffels gekomen en gegaan. Knuffels waarvan ik dacht dat onze vriendschap voor eeuwig was. Rups is mij altijd trouw gebleven. Als rots in de branding. Tussen muur en bed. Nog steeds niet mijn beste vriend of liefste knuffel. Maar nog altijd mijn beschermheer tegen al het kwaad van onder mijn bed.